Kleding
Niveau 1
Klik op de afspeelknop. Luister.
Zeg het woord luidop.
Zelfstandig naamwoord
de sok
de schoen
de bril
de broek
de jurk
de rok
de trui
het hemd
de jas
de onderbroek
het t-shirt
de helm
de pet
het fluohesje
de beha
de pyjama
de hoofddoek
de zonnebril
Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord
mooi
lelijk
koud
warm
te groot
te klein
Werkwoord
aandoen, ik doe aan
kiezen, ik kies
wassen, ik was
Niveau 2
Klik op de afspeelknop. Luister.
Zeg het woord luidop.
Zelfstandig naamwoord
de short
de regenjas
het onderhemd
de sjaal
de handschoen
de muts
de hoed
het pak
de das
de vest
de sportkledij
de zwembroek
het badpak
de bikini
de kous
de slip
de pantoffel
de laars
de slipper
de mouw
de zak
de paraplu
de hak
de handtas
Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord
duur
goedkoop
vies
schoon
Werkwoord
zich aankleden, ik kleed me aan
hangen, ik hang
drogen, ik droog
Niveau 3
Klik op de afspeelknop. Luister.
Zeg het woord luidop.
Zelfstandig naamwoord
de overall
de panty
de kamerjas
de sandaal
de veter
de knoop
de ritssluiting
de riem
de halsketting
de oorbel
de ring
de haarspeld
Werkwoord
strijken, ik strijk
opvouwen, ik vouw op